NUYENS (François Prosper)

Nuyens, François Prosper  (Ledeberg, 12.03.1878 – 07.09.1951), spoorwegambtenaar.

François Nuyens met zijn gezin in China, 1906. (Bron: Familiearchief in privaatbezit.)

François Nuyens met zijn gezin in China, 1906. (Bron: Familiearchief in privaatbezit.)

François Nuyens werd geboren in wat heden ten dage een deelgemeente van Gent is als zoon van Arthur Nuyens, een spoorwegambtenaar en van Philomène Vandenweegaete. Over Nuyens’ vroege jaren is weinig geweten en evenmin over de onderwijsinstelling waar hij zijn formele opleiding genoot. De jonge Nuyens trad vrij snel in de voetsporen van zijn vader en verwief al spoedig een betrekking bij de Chemins de fer de l’État Belge (de Staatsspoorwegen), de voorloper van de NMBS/SNCB. Op 24 februari 1900 huwde Nuyens met Louisa Eeckman (1877-1948), met wie hij zich eerst in zijn geboorteplaats Ledeberg en later in Gentbrugge vestigde en een gezin stichtte. Het jonge koppel kreeg na een doodgeboren kind een zoon François jr., “Franske”, die vroegtijdig overleed (1903–1939), en een dochter, Mariette Caroline (1910–2008). Rond deze tijd ondertekende François Nuyens een contract met de Compagnie des Tramways et d’Éclairage de Tientsin met hoofdzetel in Brussel die hem naar China stuurde om ingezet te worden in de ontwikkeling van het tramnetwerk in de Belgische concessie in Tianjin, een havenstad in Noordoost-China op ongeveer honderd kilometer van Beijing. Na de Bokseropstand (1899–1901) en de oorlogsschatting die de Qing-regering aan de internationale mogendheden diende te betalen, verwierf de Belgische staat een mandaatgebied in Tianjin, een territorium van 44 hectaren ten zuiden van de Russische concessie, dat in feite uit niet veel meer dan dokgebied bestond. Op dat moment bekleedde de Belgische spoorwegindustrie een toonaangevende rol in de toenmailge wereld en was zij reeds jaren actief in China. De Belgische concessie werd net als andere internationale invloedzones ingericht als een gemeente met Europese faciliteiten en infrastructuur. De oprichting van de concessie en specifiek de constructie van een tramnetwerk creëerde de behoefte aan geschoold personeel en bracht een circulatie van ingenieurs, technici en allerlei andere beroepsprofielen tussen België en China op gang. Het bevolkingsregister van Ledeberg omschrijft Nuyens’ professionele functie achtereenvolgens als staatsbediende, tekenaar en bouwkundige en – ten slotte – als spoorweggepensioneerde.

Op welke manier de jonge Nuyens geselecteerd werd of waarom hij zich kandidaat stelde voor deze onderneming kan niet met zekerheid achterhaald worden, maar mogelijkerwijze speelden de Mexicaanse omzwervingen van zijn vader Arthur een rol. Nuyens sr. maakte in zijn jonge jaren immers deel uit van een corps van tweeduizend Belgische vrijwilligers die tussen 1864 en 1867 de veiligheid van prinses Charlotte (1840-1927), echtgenote van Ferdinand Maximiliaan van Oostenrijk (1832-1867) dienden te vrijwaren. De verhalen van zijn vader kunnen de jonge Nuyens geïnspireerd hebben of misschien droeg zijn vader hem voor als kandidaat. Het is vrijwel zeker dat Nuyens nog geen andere grote reizen ondernomen had voor hij in 1905 naar China vertrok. Kennis met betrekking tot François Nuyens en zijn verblijf in China werd gered van de anonimiteit dankzij een uitgebreid relaas dat Nuyens zelf samenstelde na zijn terugkomst in 1908. Ondanks het bescheiden opzet van het manuscript, een herinnering ten behoeve van zijn zoon Franske zonder de minste literaire ambitie – zo geeft hij zelf aan – blijkt het reisverslag van Nuyens een bijzonder goed gedocumenteerd en rijkelijk geïllustreerd manuscript dat een inkijk biedt in de ervaringen van een modeste Gentse technisch tekenaar annex ingenieur en zijn gedetailleerde visie op de wereld en vooral het China van zijn tijd. De keuze voor het Nederlands als taal van het verslag lijkt op het eerste gezicht opmerkelijk voor zijn tijd maar anderzijds toch niet zo verwonderlijk gezien het private doeleinde van het werk. Zijn taal en stijl zijn relatief eenvoudig en niet-intellectualistisch. Behalve het relaas en enkele parafernalia bleven tevens twee albums bewaard met uitgebreid fotografisch materiaal, deels eigen producten, deels door Nuyens aangeschafte foto’s die in zijn tijd circuleerden.

In het relaas van de heenreis vertelt François Nuyens hoe hij per trein vanuit Gent vertrekt en via Parijs Marseille bereikt. Daar scheept hij in op de pakketboot Sydney van de Messageries Maritimes, de scheepvaartmaatschappij die de routes naar het Verre Oosten bedient. De tocht met de pakketboot is voor de weinig bereisde Nuyens een waar avontuur. Zijn schip steekt de Middellandse Zee over, vaart door het Suez-kanaal en kiest dan het ruime sop van de Indische Oceaan, waarbij hij aan alle voor hem opmerkelijke aspecten van de zeereis aandacht besteedt. De politieke actualiteit is nooit ver weg. In de Middellandse Zee kruist de Sydney de route van een Russisch oorlogsschip op de terugweg van het Russisch-Japans conflict (1904-1905) dat rond die tijd het wereldnieuws beheerst. In de uitvoerige beschrijvingen schijnt Nuyens’ geografische, geologische en meteorologische interesses en kennis door. Ook aan de stopplaatsen in Aden, Colombo, Saigon, Shanghai en Hong Kong besteedt hij ruimschoots aandacht aan de hand van sfeerbeelden. Hetzelfde pretentieloze maar scherpzinnige oog voor detail, dezelfde enthousiaste nieuwsgierigheid en verwondering worden weerspiegeld in de beschrijving van de terugreis uit China via de Trans-Siberische spoorlijn.

Op 1 augustus 1905 komt Nuyens, na een reis van achtendertig dagen, aan in Tianjin waar Henri Ketels (1871-1941?) op dat moment Belgisch consul is. Hij maakt er meteen kennis met de bestuurders van de Compagnie des Tramways, waaronder de directeur Lambert Jadot (1875-1967). Vrijwel onmiddellijk neemt hij zijn taken in het tramdepot van Tianjin op, dat hij grondig leert kennen. In zijn verslag verwerkt Nuyens een panoramische blik op Tianjin waarbij hij ruim aandacht besteedt aan de ligging, het klimaat, de epidemiologische toestand, de “vuilheid” en het reilen en zeilen in de stad. Geleidelijk aan verdwijnt het dagboekgehalte uit de tekst en pas vanaf de weergave van de terugreis naar Ledeberg (1908) vermeldt Nuyens opnieuw data. Doorgaans kiest hij voor een eenvoudige, thematische benadering zonder veel structuur, waarbij hij eerst zijn eigen situatie beschrijft. Opmerkelijk is tevens Nuyens’ relaas van een audiëntie bij de bekende hoge Chinese militair en politiek figuur Yuan Shikai (1859-1916) die op dat moment het ambt van Vice-Koning van Beizhili bekleedt, later gedurende enkele jaren de president van de Republiek China zou zijn en zelfs heel even keizer van het snel ter ziele gegane Keizerrijk China. Vervolgens wijdt Nuyens diverse hoofdstukken aan telkens weer een ander facet van de Chinese wereld waarin hij gedurende drie jaar woont en werkt. Nuyens’ interesse wordt gewekt door een breed gamma aan onderwerpen waarmee hij in het dagelijkse leven van de plaatselijke Chinese bevolking in aanraking komt, zoals traditionele transportmiddelen, huisvesting, dagelijkse voeding, het Chinese theater, het Chinese nieuwjaar, huwelijks- en begrafenisrituelen en de bestuurlijke klasse van de mandarijnen. Ook de Chinese taal krijgt specifieke aandacht. Hoewel hij tijdens zijn verblijf permanent bijgestaan wordt door een Chinese tolk en zelf nooit verder komt dan het leren van een aantal woorden en korte zinswendingen, ontwikkelt hij toch een fascinatie voor de taal en het schrift. Verder beschrijft Nuyens uitvoerig een bezoek aan Beijing en gaat hij in op het leven van de westerlingen die in Tianjin wonen. Hij laat niet na hier en daar schetsen toe te voegen van een aantal figuren uit zijn omgeving die hij meestal met naam en toenaam vernoemt. Terwijl het grootste deel van hen in de concessies verblijft, betrekt hij zelf een woning van de compagnie die buiten dat gebied en dicht bij het depot gelegen is. Opvallend zijn ook Nuyens’ economische kennis evenals zijn boekhoudkundige vaardigheden. Minutieus noteert hij alle uitgaven die hij en zijn gezin tijdens de heen- en terugreis en het driejarige verblijf in China maken. Met enige trots stelt hij aan het einde van het avontuur vast dat het uiteindelijke saldo positief is.

Uit zijn beschrijvingen blijkt dat Nuyens zich grondig geïnformeerd over China maar loopt niet al te hoog op met het land en zijn inwoners. Nuyens’ visie op ‘de Chinezen’ en andere niet-Westerse volkeren die hij sedert de passage in het Midden-Oosten leert kennen is kenschetsend voor zijn tijd. Ondanks zijn bewondering voor bepaalde technologische verworvenheden, Chinese culturele en religieuze tradities is Nuyens behept met een paternalistische, oriëntalistische visie die de blanke, mannelijke kolonisator van die tijd typeert. In sterk veralgemenende termen dicht hij ‘de Chinezen’ vaak ondeugdelijke kwaliteiten en gewoonten toe: ze zijn roekeloos, fatalistisch en verliezen zich in hun speelzucht. De gedetailleerde beschrijving van de lokale executiemethodes die hem doen gruwen verraadt enige sensatiezucht bij Nuyens. China is volgens hem een aantrekkelijk land maar dan vooral voor diegenen die er niet hoeven te wonen en in boeken. Toch is hij diep ontroerd door het feestelijke afscheid dat zijn directe collega’s en het Chinese personeel van het tramdepot hem bij zijn vertrek in 1908 bezorgen. Van zijn opvolger, “een Algeriaan” (sic), heeft hij dan weer bij voorbaat geen al te hoge dunk.  

Na zijn China-verblijf verdwijnt de figuur van François Nuyens uit het zicht van de geschiedenis. Nog eenmaal, in 1934–1935, komt Nuyens voor het voetlicht wanneer zijn reisverslag, dat hij omstreeks 1928 neerpende, in episodes gepubliceerd wordt in de Gazette van Gent, een gezaghebbend nieuwsblad met een lange staat van dienst dat bij het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog verdween. Een addendum in het reisverslag onthult een persoonlijk drama dat de familie treft wanneer François jr. in 1939 ten gevolge van een niet nader genoemde oorzaak overlijdt. Het reisverslag keert terug naar François sr. maar wordt meteen gereserveerd voor Jacques (“Jacky”), Nuyens’ kleinzoon via dewelke het manuscript in familiebezit blijft en vanaf het einde van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw het voorwerp wordt van historisch onderzoek. Behalve enkele korte vermeldingen in het bevolkingsregister en de archieven van de Belgische Spoorwegen komt de naam van François Nuyens evenwel zelden voor. Het reisverslag biedt daarom een unieke inkijk in het leven van een China-ganger die in het andere geval anoniem gebleven was.

 

22 november 2021

Mathieu Torck

Universiteit Gent – Vakgroep Talen en Culturen

 

Ongepubliceerde bronnen

Familie-archief in privaat bezit: F. Nuyens, “Van Gent naar Tientsin en terug langs zee en land 1905-1908 – Reisindrukken” (ongepubliceerd manuscript, 1908).
 

Wetenschappelijke werken

Mattelaer, (J.) & Torck (M.), eds., A Belgian Passage to China (1870-1930), Gorredijk, Sterck & De Vreese, 2020.

Vande Walle (W.) & Golvers (N.), eds., The History of the Relations Between the Low Countries and China in the Qing Era (1644-1911), Leuven, Leuven University Press/Ferdinand Verbiest Foundation, 2003 (Leuven Chinese Studies XIV).
 

 

Tomaison

Biographical Dictionary of Overseas Belgians