MALENGREAU, Guy (Leuven, 19 mei 1911 – Bonlez, 12 januari 2002), professor, mede-oprichter van Lovanium.
De twee belangrijkste werkvelden van de jurist Guy Malengreau vormen de Leuvense universiteit en de Lovaniumuniversiteit in Belgisch-Congo. Zowel op intellectueel vlak als door middel van concreet engagement werkt hij een visie op de Congolese emancipatie uit, die hij doorgeeft in zijn onderwijs en onderzoek en omzet in de praktijk.
Zijn familiaal milieu zet hem op weg. Zijn moeder heet Nelly Decorte, zijn vader Fernand Malengreau is als hoogleraar verbonden aan het Fysiologisch Instituut van de Leuvense universiteit. In het Leuvense milieu van de Katholieke Actie en militante missiebonden, die leven rond de figuur van de jezuïet Pierre Charles, richt Fernand Malengreau in 1926 een Fondation médicale de l’Université de Louvain au Congo (Fomulac) op. Het vormt de start van een beproefd samenwerkingsmodel tussen de Leuvense universiteit en de missies ter plaatse. Al snel volgt een Centre agronomique de l’Université de Louvain au Congo (Cadulac) en groeit er op de jezuïetenmissie van Kisantu een scholencomplex waar een Congolese elite een hogere opleiding kan volgen. Voor Fernand Malengreau wordt dit apostolaat een levenswerk.
Guy Malengreau vangt zijn universitaire studies aan op het ogenblik dat vanuit Leuven dit medisch en landbouwkundig ‘beschavingswerk’ uitgebouwd wordt. Tussen 1928 en 1933 studeert hij rechten. Aanvullend op het doctoraat in de rechten behaalt hij in 1937 een doctoraat op proefschrift in de geschiedenis en het licentiaat in de koloniale wetenschappen. Aan de Ecole coloniale in Brussel behaalt hij ten slotte het diploma aan de administratieve en juridische sectie.
Belangrijk is dat Malengreau tijdens zijn studieperiode in contact komt met het personalisme van Emmanuel Mounier – met wie hij zal corresponderen – en met de progressieve katholieke milieus rond La revue nouvelle en Esprit. Het eerder militante katholicisme van zijn vader, met een onwrikbaar geloof in het ‘heilzame beschavingswerk’ van de Belgen in Congo, verruilt hij er voor een open katholicisme, dat op zoek gaat naar de plaats van de christelijke leek in de kerk en aansluiting zoekt bij de nieuwe sociale en liberale opvattingen. Dat zal een weerslag hebben op de vorming van zijn koloniale ideologie en hem later overtuigen van de rol van leken-professoren in de leiding van de eerste katholieke universiteit van Congo.
Kort na zijn promotie in 1937 vertrekt Malengreau als aspirant van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) naar Congo. Hij heeft een tweejarig onderzoeksmandaat om het inlands gewoonterecht te bestuderen. Het doel is om het gewoonterecht te verzoenen met een nieuw juridisch statuut inzake grondbezit. Voor zijn studie rijdt de zeventwintigjarige Malengreau met een tweedehands Ford de kolonie rond, om de inlandse bevolking te bezoeken. Op 22 september 1938 schrijft hij aan zijn promotor, de Leuvense professor Edouard de Jonghe, dat ‘le vrai Congo, celui où il fait chaud, celui où l’Européen administre, mais ne répand pas partout sa mentalité’ hem het meest kan bekoren. Na zijn mandaat hoopt hij zich blijvend bezig te houden met deze ‘questions coloniales vers lesquelles je me sens porté de plus en plus’, schrijft hij De Jonghe nog.[1]
De wenk wordt gehoord. Na zijn terugkeer kan Malengreau starten als directeur van het Leuvense Congomuseum, dat De Jonghe al voor de Eerste Wereldoorlog heeft ingericht als didactische collectie. In 1939 treedt hij eveneens in het huwelijk. Zijn vrouw, Jacqueline Thoreau, met wie hij twaalf kinderen zal krijgen, is de dochter van de Leuvense mineraloog Jacques Thoreau, gespecialiseerd in Congolese ertsen en gesteenten. Een van zijn kinderen, Myriam Malengreau, zal trouwens geneeskunde studeren en op haar beurt betrokken raken bij Fomulac.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Malengreau vervolgens benoemd aan de School voor Politieke en Sociale Wetenschappen, onderdeel van de Rechtenfaculteit, waar hij als docent aangesteld wordt in de nieuwe licentie Politieke en Koloniale Wetenschappen. Hier worden de magistraten en hoge ambtenaren van het koloniale apparaat opgeleid. Voor Malengreau vormt dit het begin van een lange professorale carrière, in een domein dat zich naargelang van de transformatie van de koloniale structuren zal omvormen van ‘sciences coloniales’ naar ‘sciences africaines’ tot ‘sciences du développement’. In 1947 worden de resultaten van zijn Congo-expeditie gepubliceerd als Les droits fonciers coutumiers chez les indigènes du Congo belge: essai d'interprétation juridique; in datzelfde jaar wordt Malengreau tot gewoon hoogleraar bevorderd.
Naast zijn universitaire opdracht zoekt Malengreau het maatschappelijke debat op. Zijn eerste belangrijke visietekst over het Belgische kolonialisme publiceert hij in 1947 in La revue nouvelle. In ‘Le Congo à la croisée des chemins’ bekritiseert hij de Belgische koloniale politiek: het gevoerde beleid van graduele ontvoogding steunt op de illusie dat we leven in een modelkolonie en op een dag vanzelf wakker zullen worden met welgevormde Congolezen. Malengreau noemt het paternalisme en de cartes de mérite civique betuttelende toestanden die van Congo ‘le règne de l’homme-végétal’ maken. Hij pleit voor een nieuwe koloniale doctrine, voluit gericht op de ‘libération’ van de Congolees. Daarvoor moet op de eerste plaats een inlandse elite gevormd worden door middel van hoger onderwijs en politieke en sociale scholing.
Enkele jaren later werkt Malengreau deze visie verder uit in een bijdrage over de politieke vorming van de Congolezen. Buiten Congo is het dekolonisatieproces ondertussen ingezet. Mounier heeft zijn antikoloniaal manifest gepubliceerd, waarin Malengreau met instemming had gelezen: ‘Tout peuple naît un jour à la vie politique. Qui pense la lui interdire ne fait que l’y précipiter, précisement pour en conquérir le droit’.[2] In die lijn waarschuwt hij nu dat een vredevolle dekolonisatie en een toekomstige Belgisch-Congolese Unie afhankelijk zijn van de politieke emancipatie van Congo en de opleiding van een elite die het land kan leiden. Samen met een reeks concrete aanbevelingen –onder andere inzake het opheffen van de colour bar – draagt deze tekst uit 1951 dezelfde historische waarde als het veel bekendere ‘Dertigjarenplan’ van Jef van Bilsen. De volgende jaren zal Malengreau overigens op studiedagen, colloquia en bijeenkomsten deze progressieve visie verder uitdragen en uitdiepen met figuren als Van Bilsen, Afred Marzorati en Antoine Sohier. Hij is ook sinds 1947 directeur van het tweetalige algemene tijdschrift Zaïre dat enerzijds ‘wetenschappelijke vulgarisatie’ brengt en anderzijds ‘de delicate problemen door de Belgische kolonisatie in Congo gesteld’ wil onderzoeken.[3] Hij vertegenwoordigt ten slotte de Leuvense koloniale wetenschappen in tal van nationale en internationale organisaties, zoals het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal-Afrika (1957-1963), de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen (vanaf 1948), het Fonds du bien-être indigène (1948-1957), het Institut International Africain (1950-1971), het Bureau permanent du Congrès Colonial Belge (1951-1961)… Al deze bestuurlijke mandaten maken van Malengreau een sleutelfiguur in koloniale kringen.
Malengreau handelt ook overeenkomstig zijn koloniale visie. In 1948 wordt hij secretaris-generaal van de (in Leuven gevestigde) Raad van Beheer van het (in Kisantu gelegen) Centre universitaire congolais Lovanium. Dit Centre ontwikkelt zich op de fundamenten van het vooroorlogse Fomulac en Cadulac – die nog door zijn vader gesticht waren – tot een heuse campus waar hoger onderwijs op het vlak van geneeskunde, landbouw en bestuurlijke wetenschappen aangeboden wordt. Malengreau wil de campus uitbouwen tot een echte universiteit. Die moet studenten opleiden, maar ook zorgen voor een brede culturele en intellectuele uitstraling naar de omliggende Belgisch-Congolese samenleving. In overeenstemming met zijn visie ligt in een Congolese universiteit de sleutel tot de Congolese emancipatie, die op zijn beurt een gemeenschappelijke Belgisch-Congolese toekomst moet garanderen.
Tussen 1948 en 1954, van de juridische oprichting van het Centre tot de plechtige opening van het eerste academiejaar op Congolese bodem, wordt een hele weg afgelegd. Als secretaris-generaal fungeert Malengreau als een soort uitvoerende macht. Hij wordt volop gesteund door de voorzitter van de Raad van beheer, de Leuvense rector Honoré van Waeyenbergh, en kan voor het academisch ziekenhuis rekenen op de inzet van zijn collega-hoogleraar, de medicus Gerard van der Schueren. Hij kan gebruikmaken van de slagkracht van het Afrikaans Instituut in Leuven, waarvan hij de voorzitter is. Ter plaatse zijn het de jezuïeten die instaan voor de materiële uitbouw en het beheer van de campus en zijn er enkele zuster- en broedercongregaties actief. In 1950 weet Malengreau met minister van Koloniën Pierre Wigny ten slotte een vrij royale subsidieregeling voor de op te richten universiteit te onderhandelen.
Toch loopt de oprichting van Lovanium niet vanzelf. Zowel met de jezuïeten als met het Congolese episcopaat raakt Malengreau verwikkeld in een bittere machtsstrijd om het zeggenschap. Dit leidt uiteindelijk tot het vertrek van de jezuïeten en de aanstelling van de ingenieur en kanunnik Luc Gillon tot nieuwe rector van Lovanium, mede op aansturen van kardinaal Jozef-Ernest van Roey. Wat betreft de erkenning en subsidiëring van Lovanium door de overheid: Wigny zal pas overstag gaan na zware druk van de Verenigde Naties. De minister zelf, zijn medewerkers, het koloniale apparaat en de publieke opinie in ruimere zin blijven tegenstander van universitair onderwijs voor ‘zwarten’ – Lovanium zou prémature zijn, heet het. Met een van Wigny’s opvolgers, de liberaal August Buisseret, die bij zijn aantreden in 1954 het katholieke onderwijsmonopolie in de kolonie aanvalt, belandt Lovanium kortstondig in een overzeese schoolstrijd; pas na tussenkomt van premier Achille van Acker keert de rust terug. Op het terrein zijn er de uitdagingen om leerprogramma’s uit te werken, professoren en assistenten aan te stellen en gebouwen op te trekken op de Mont Amba te Kimuenza, een plateau op 12 km van Leopoldstad, dat ondertussen de inplanting van Lovanium geworden is. Haast dagelijks is Malengreau in de weer om op juridisch en financieel vlak en naar personeel en infrastructuur toe de campus voor te bereiden, zoals zijn omvangrijke correspondentie getuigt.
Vanaf 1954 berust de dagelijkse leiding van de Lovaniumuniversiteit bij rector Gillon. Maar de Raad van Beheer in Leuven behoudt uitgebreide beslissingsbevoegdheden. Verschillende malen reist Malengreau naar Congo. In 1959 en 1960 is hij er getuige van de dekolonisatie en onafhankelijkheid. Na 1960 blijft Malengreau lid van de Raad van Beheer van Lovanium, die nu naar Leopoldstad wordt overgedragen. Op dat moment, aan de vooravond van de onafhankelijkheid, telt de universiteit zes faculteiten, vier instituten en een gebouwenpark van 115000 m2. Er zijn 485 studenten, waarvan meer dan driekwart van Afrikaanse origine zijn. De universiteit heeft 26 diploma’s uitgereikt, waarvan er 16 aan niet-Europese, in hoofdzaak Congolese studenten. De huidige Université de Kinshasa is de rechtstreekse opvolger van Lovanium en vierde in 2004 haar vijftigste verjaardag.
Na de onafhankelijkheid moet Malengreau zijn onderzoek heroriënteren naar de studie van ontwikkelingslanden, waarvoor hij – in 1962 – het Leuvense Institut d’étude des pays en développement opricht. Die omschakeling verloopt niet rimpelloos. In een toespraak voor de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, gehouden op 19 december 1960, ziet hij de mogelijkheden voor een ‘réconversion scientifique’ nog somber in – zowel voor hemzelf als voor de Academie.
In 1973 gaat Malengreau op emeritaat. In 1974 geeft hij ook zijn zetel in de Raad van Beheer van de toenmalige Université Nationale du Zaïre op. Bij zijn afscheid te Leuven wordt hem de bundel Problèmes de l’enseignement supérieur et de développement en Afrique centrale (1975) aangeboden. In de gelegenheidstoespraak wordt de nieuwe emeritus omschreven als een idealistisch en bevlogen man, die zonder compromissen zijn overtuiging heeft waargemaakt. Bij zijn afscheid in Zaïre krijgt Malengreau een eredoctoraat van de universiteit die hij twintig jaar voordien zelf had opgericht. In 2008 worden zijn onuitgegeven memoires gepubliceerd door de Université de Kinshasa, in de reeks Publications du cinquantenaire de l'Université Congolaise, onder de titel L'Université Lovanium. Des origines lointaines à 1960.
Ruben Mantels
UGent
18 februari 2013
ruben.mantels@ugent.be
Bibliografie
Onuitgegeven bronnen :
- Université catholique de Louvain, Archives du monde catholique, Papiers Malengreau
- Université catholique de Louvain, Archives de l’Université, Fonds Malengreau
- K.U. Leuven, Universiteitsarchief, Archief Van Waeyenbergh, 12477-12489 : Briefwisseling Malengreau, 1947-1960.
Uitgegeven bronnen :
a) Publicaties van Malengreau zelf :
- Malengreau (G.), L'esprit particulariste et la révolution des Pays-Bas au XVIe siècle (1578-1584), Leuven, 1936.
- Malengreau (G.), Les droits fonciers coutumiers chez les indigènes du Congo belge: essai d'interprétation juridique, Brussel, 1947.
- Malengreau (G.), Le Congo à la croisée des chemins, in La Revue nouvelle, V, 1947, n° 1, p. 3-18 en 1947, n° 2, p. 95-108.
- Malengreau (G.), La formation politique des Congolais, in Problèmes d’Afrique centrale, 14 , 1951, n° 4, p. 269-278.
- Malengreau (G.), La participation des indigènes à la vie politique, in Compte rendu des journées interuniversitaires d’études coloniales, Brussel 1953, p. 23-41 en p. 78-79.
- Malengreau (G.), L’Université Lovanium (Secrétariat Université Lovanium de Leopoldstad), Leuven, 1954.
- Malengreau (G.), Vers l’université africaine, in Réponse, 13, 1957, p. 16-19.
- Malengreau (G.), L’évolution des institutions politiques en Afrique belge, in Travaux de la Société d’études politiques et sociales. L’Afrique belge devant son avenir, Leuven, 1957, p. 11-15.
- Malengreau (G.), L’avenir de la science belge d’outre-mer et le role de notre Académie, in Bulletin des séances de l’Académie royale des Sciences d’outre-mer, VI, 1960, p. 874-884.
- Malengreau (G.), L'Université Lovanium. Des origines lointaines a à 1960, Kinshasa, 2008.
Literatuur:
- Problèmes de l’enseignement supérieur et de développement en Afrique centrale. Recueil d’études en l’honneur de Guy Malengreau, Parijs, 1975.
- Halkin, L.-E., Malengreau (Guy), L'esprit particulariste et la révolution des Pays-Bas au XVIe siècle (1578-1584), in Revue belge de philologie et histoire, 17, 1938, p. 383-387.
- Hellman (J.), Emmanuel Mounier and the New Catholic Left 1930-1950, Toronto, 1981.
- Jadoulle (J.-L.), Chrétiens modernes? L’engagement des intellectuels catholiques “progressistes” belges de 1945 à 1958, Louvain-la-Neuve, 2003.
- Mantels (R.), Geleerd in de tropen. Leuven, Congo en de wetenschap, 1885-1960, Leuven, 2007.
- Mantels (R.), De klacht van Nkunda. Over universiteiten, kolonisatie en dekolonisatie in Belgisch-Congo, in Studium, 3, 2010, p. 61-73.
- Ndaywel (I.), Les années Lovanium, Parijs, 2010.
- Verhaegen (B.), L’enseignement universitaire au Zaïre. De Lovanium à l’UNAZA 1958-1978, Parijs, 1978.
- Yakemtchouk (R.), L’université Lovanium et sa faculté de théologie. L’action éducative de l’Université Catholique de Louvain en Afrique centrale, Chastre, 1983.
[1] Brussel, Afrikaans Archief, AI 1414: Mission Malengreau, 1937-1938.
[2] Mounier (E.), L’éveil de l’Afrique noire, Parijs, 1948, p. 168.
[3] ‘Aan onze lezers’, Zaïre. Revue Congolaise / Congoleesch Tijdschrift, 1, 1947, 6.
Biographical Dictionary of Overseas Belgians